Plantafstanden in lanen


Oprijlaan Clingendael (Wassenaar)  Foto: Joost S.H. Gieskes

Op de weblog van 6 juni 2014, ‘Gespreksstof’ werd een discussie gevoerd over vernieuwing van lanen. Simon Klingen en Bert Maes hebben hierover gepubliceerd en lezingen gehouden.
De hierbij gevoegde verhandeling (klik hier) verdiept zich in richtlijnen of tradities over plantafstanden of het gebrek daaraan, zowel in de periode van formele tuinen als in de landschapsstijl. Ook een Engels artikel over dit onderwerp werd geraadpleegd.
Joost S.H. Gieskes

14 gedachten over “Plantafstanden in lanen

  1. Hoi Joost,
    Enige opmerkingen n.a.v. je relaas over plantafstanden.
    In ieder geval dank dat je hebt geprobeerd wat kennis hierover bij elkaar te zoeken. Waarom de bomen in het laantje op Oosterbeek in een andere onderlinge afstand zijn aangeplant dan in de afstand waarin ze stonden, is mij ook onduidelijk. Wie daar verantwoordelijk voor is zal toch in ieder geval een duidelijke reden hebben moeten opgeven, lijkt mij.
    Je komt met een scriptie over de Engelse situatie in de 18de eeuw als algemene oriëntatie voor plantafstanden. In het algemeen wijs ik buitenlandse bronnen af, tenzij je kan bewijzen dat die bronnen bekend waren bij de tuinarchitect of bij de eigenaar, of tenzij het boek of het document, in dezelfde tijd in het Nederlands ook bekendheid genoot. Zoals bijv. het boek van Philip Miller.
    Als laatste opmerking wil ik aangeven dat het jammer is dat de afstanden die je noemt onder ‘Discussie’ niet gepaard gaan met een vermelding van de schatting van de leeftijd van de bomen. Staan die bomen daar uit de periode van aanleg of uit een herstel-periode? Dat kan veel uitmaken omdat ik denk dat de afstanden in de formele periode veel nauwkeuriger gehandhaafd werden dan in de periode van de landschapsstijl. Naarmate men verder in de tijd komt, zal de handhaving van afstanden afgenomen zijn.
    Ik denk dat het bureau In Arcadie of het bureau Debie en Verkuijl meer ervaring met deze materie hebben. Laten we hopen dat zij ook eens reageren of vraag hen eens direct. CO.

  2. Dank je Carla voor je reactie. Is immers deze weblog niet bedoeld voor een discussie platform?
    Hierbij een beknopte reactie.
    1. Ik zie niet in wat er mis is met het raadplegen van buitenlandse literatuur over dit onderwerp. In het bijzonder de Britse. Zijn de Britten niet de pioniers bij de introductie van de landschapsstijl in Europa? Niet voor niets spreekt men over ‘Engelse landschapsstijl’, ook al is dat niet terecht. Auteur Sarah Couch heeft over het onderwerp ‘Avenues’ en het vervolg daarop een zeer breed georiënteerde studie verricht, en waarbij in de bronvermelding uiteraard Philip Miller niet ontbreekt. Overigens heb ik diens geschrift ook geraadpleegd want deze staat tegenwoordig op internet.
    2. Ik heb inderdaad niet van alle bomen de – geschatte – leeftijd vermeld, wel bij het laantje dat mij aanleiding gaf tot deze verhandeling. Ik schrijf echter over het respecteren van plantafstanden voor zover bekend bij herstel van historische tuinen en landgoederen. Of dit in het verleden altijd nauwlettend is gedaan is moeilijk te achterhalen maar wel te verwachten. In het heden wordt dit volgens mij gemeenlijk als richtlijn gebruikt.
    3. Of In Arcadië of Debie en Verkuijl (D&V) meer ervaring hebben – misschien bedoel je kennis? – kan ik niet nagaan. Wel hebben deze en andere bureaus misschien ‘case studies’ verricht (D&V bv Het Loo) maar mij zijn geen breed opgezette beschouwingen of artikelen over plantafstanden bij historische en nieuwe tuinen of landgoederen bekend. Niet voor niets beveel ik het artikel van Sarah Couch ter lezing aan.
    Joost G

  3. Willen we het Nederlands? Dan krijgen we het Nederlands: ook enige voorschriften m.b.t. afstanden te vinden in het anonieme Nederlandsche tuinkunst,4 delen, deel 1, Amsterdam 1837, pp. 41-43, en natuurlijk zulke werken als De Vivy en al zijn aanhangsels. een Langelaar editie uit de jaren 1710 en 1720.

  4. Joost, bij deze de informatie uit Nederlandsche Tuinkunst, 1837: ‘De oprijlanen moeten eene breedte van ten minste acht ellen, tusschen de wederzijdsche boomen, hebben; zij loopen gewoonlijk eenigszins slingerende, worden wederzijdsch beplant met rijen van hoog geboomte; de eerste rij bestaat uit Beuken, Eiken, IJpen of Kastanjes, op onderlinge afstanden van ten minsten tien ellen; dikwijls plaatst men tusschen deze Populieren, die geroeid[sic] worden zoodra zij eene tamelijke grootte bekomen hebben […], of ook wel Dennen en Pijnboomen, die in den winter groen blijven.’ Hij vervolgt met te zeggen dat men tegen genoemde bomen bijv. rozenstruiken plant, en tussen de bomen bloemheesters. En ‘wederzijds worden, naar den kant der lanen, randen van graszoden, ter breedte van ongeveer twee palmen gelegd, op gelijke afstanden van den voet der boomen verwijderd, zoodat de oprijlanen eene breedte van zes ellen blijven behouden.’
    Achter de rij ‘hoofdboomen’ worden dan op ‘den afstand van een of twee ellen’ middelmatig hoog groeiende bloemheesters geplant zoals seringen, brem, goudenregen, en daar weer tussen asters, dahlia’s, zonnebloemen, etc. En uiteindelijk daar weer achter ‘eenige rijen Elzen- of Esschenhakhout, om eene bedekking te geven.’ De anonieme auteur geeft verder geen onderlinge boomafstanden, maar wel de beoogde breedtes: voor hoofdpaden die bereden moeten kunnen worden, vier ellen, en voor ‘verdere tuinpaden’, een breedte van 16 tot 20 palmen.

    Voor wat betreft die J. du Vivie, De Nieuwe, en naauw-keurige Nederlandse hovenier, vierde druk, Leiden 1721: die telt vele honderden pagina’s, maar voorlopig puur ik daar alleen gegevens over de behandeling der bomen nadat men ze van de enterij uit her-plant. DIt exemplaar is duidelijk een boek dat gelééfd heeft: waarschijnlijk door generaties warmoezeniers besmoedeld wanneer ze van het werk terugkeerden, alles nog goed in de kloeke achttiende eeuwse leren band, maar wel met hier en daar wat houtwormgaatjes, en de laatste paar bladzijdes door muizen beknabbeld. Zulk gebruikssporen zie je ook bij almanakken uit de tijd en zogenaamde volksboeken. Deze heeft enkele bijlages ingebonden, onder meer N. de Vallemont’s commentaren over tuin en landbouw, Leiden 1719, nog een werkje over Moestuinen, en eentje specifiek over Appels en Peren. Een genoegen om in dat soort doorleefde werken te bladeren. Maar ik ben van het onderwerp gedwaald.

  5. Een wonderlijke tekst is dit. Als je alleen al leest over het planten van populieren, of dennen tussen de laanbomen, en dan weer diverse heestersoorten achter de bomenrijen. Men kan moeilijk geloven dat dit algemene regels of aanbevelingen zijn, zo specifiek zijn ze. En waarom worden (1837) ellen en palmen gebruikt? In 1725 gold de Haagse el = 69,4 cm. In 1820, dus nog vóór 1837, werd het metrieke stelsel ingevoerd, en werd de el = 1 meter. En 1 el = 10 palmen. De kans is aanwezig dat de anonieme auteur een beetje achter liep en nog de oude el gebruikte. Dan worden de plantafstanden en ook de laanbreedtes redelijker dan dan wanneer men een meter invoert. Een laan van 6 el wordt dan rond 4 meter en niet 6 meter.

  6. Joost, de anonieme auteur liep niet achter!
    In het 1ste deeltje van Tuinkunst staat dat auteur zich naar het 10-delig stelsel van maten en gewichten richt en geeft hij een tabel ter herleiding van nieuwe maten naar de oude Rijnlandse maten, een omrekentabel dus.

    Even de benaming van de eenheden uit het Nederlands metriek stelsel (1816 – 1870) naast de huidige:
    1 Nederlandse mijl = 1000 meter;
    1 Nederlandse roede = 10 meter;
    1 Nederlandse el = 1 meter;
    1 Nederlandse palm = 0,1 meter = 10 cm = 1 dm;
    1 Nederlandse duim = 0,01 meter = 1 cm;
    1 Nederlandse streep = 0,001 meter = 1 mm;
    1 Nederlandse bunder = 10.000 m2;

  7. Beplanting aan de buitenzijde van een laan, ongetwijfeld jonge aanplant, was niet ongebruikelijk. Sommige traktaten (welke ook alweer, naast Tuinkunst?) spreken zelfs over lanen met een manteling. Net als bij jonge bosopstanden. Een manteling ter bescherming tegen wind en andere weersinvloeden.

    Een systeem van wijkers en blijvers in lanen is eveneens niet ongebruikelijk. In het komende Cascadeboek wordt een voorbeeld naar voren gebracht.
    En kijk ook eens naar de blog van Henk vdE, met gemengde lanen op Elswout en Beeckesteijn. Niet zo zeer wijkers en blijvers, maar toch…
    http://www.historicalgardensblog.com/2009/10/22/mixed-planting-in-18th-century-avenues/
    http://www.historicalgardensblog.com/2013/03/30/mixed-avenue-at-elswout/

    • Klopt! Ik zal een bijdrage aan het Cascade-boek leveren, waarin ik een begeleidend schrijven van de tuinarchitect Harmen de Vries en zoon bij een ontwerp bespreek. Dit schrijven stamt uit 1820.
      Omdat dit boek pas eind van dit jaar verschijnt zul je nog even geduld moeten hebben ;-). Tipje van de sluier (ik citeer): ‘De Kapitale laan, die het geheele werk doorkruist, bevat van Hakhout tot Hakhout of van Grasband tot Grasband, regt door eene Breedte van 18 Voetn en van Boom tot Boom 16 voetn waarom de Boomen aan wederzijden een voet binnen den omtrek er Laan moeten geplant worden:_ De Boomen om deeze laan te beplanten, worden, na goedvinden genomen, het zij Eeken, Beuken, Ipen of Linden, en waar bij men de gewoonte heeft [omspoedig eenig Lommer te hebben] tusschen beide Populier boomen te plaatsen die na 8 a 10 Jaren gestaan te hebben, worden weggenomen;_ De andere of tweede soort van Laanen houden eene breedte van 10 a 11 Voetn en zijn niet met opgaande Boomen beplant, en loopen Langs Hakhout en Grasbanden:_ de derde soort van Laanen, houden eene breedte van 6 a 7 Voetn en worden evenals de Tweede soort niet met Boomen beplant.’

      Maw deze architect onderscheidt verschillende soorten lanen, met verschillende breedtes, over plantafstanden rept hij niet.

      AD

  8. En Joost, blij met deze informtie uit 1837? Nu komen die eiken op Oosterbeek op een afstand van 9 meter (wanneer waren die ook weer ongeveer aangeplant, omstreeks 1870?) dan toch ook weer begrijpelijk over, en is het heel duidelijk dat die nieuwe aanplant op 6 meter beslist niet klopt. Die maat blijkt dan beslist heel ouderwets te zijn, van 100 jaar eerder uit de tijd van Van der Groen dus. CO.

  9. De informatie verstrekt door Jan en Arinda is zeer interessant. Het komt erop neer dat ook na de introductie van de Landschappsstijl er behoefte bestond aan een vorm van regelgeving. Natuurlijk, die invoering is een geleidelijk proces geweest. Mijn discussiepunt echter over plantafstanden in de lengterichting was: moeten bij herstel van historische tuinen in beginsel de bestaande plantafstanden worden gerespecteerd tenzij er betere informatie bestaat of het niet meer mogelijk is (zie het artikeltje). Ik zoek bepaald niet naar regelgeving bij de aanleg van nieuwe tuinen, ook al zou dat ook een interessante discussie kunnen zijn. Ik ga dus niet helemaal mee met de opmerking van Carla van 27 juli. Ik vond dat men de historische afstand van 9 meter had moeten respecteren, niet dat 6 meter ouderwets zou zijn.


  10. ’t Reelaer (Heino)

    Op t Reelaer bij Heino zag ik een laan, ik heb er geen maatstok bijgehouden, maar ik schat 2 tot 3 m. En op de Vijverberg langs de Amsterdamseweg in Arnhem was het zeker niet meer dan 2 m, restant van een rij. Verder is er op het naastgelegen Warnsborn een schitterend voorbeeld van een laan met aan weerszijden beuken op zeer geringe afstanden, heb daar geen foto van.


    Vijversberg (Arnhem)

  11. Joost heeft een ge-update en herziene versie van zijn artikel over plantafstanden ingestuurd. De oude PDF, download, is vervangen door de nieuwe. Klik op link in de weblog of (klik hier).

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *