Kleverskerke: een ambachtsheerlijke buitenplaats op Walcheren

Op de weblog van 29 augustus jl. verscheen een kaart van de buitenplaats bij het Walcherse dorpje Kleverskerke. De combinatie met kaarten van later datum geeft een goed beeld van het terrein van de buitenplaats en de ontwikkeling daarvan. Om de kaart nog iets meer reliëf te geven, wil ik enkele elementen uit de geschiedenis van de buitenplaats aanstippen. Het is niet mijn bedoeling hier een uitgebreid artikel te schrijven en ik gebruik hier ook geen bronvermelding xe2x80x93 het zijn slechts enkele aantekeningen naar aanleiding van de weblog.

Om een idee te krijgen van de ontstaansgeschiedenis van de buitenplaats die we op de kaart zien, is het nodig om de archieven in te duiken. Daarin vinden we dat Johan Pieter van den Brande, burgemeester van Middelburg en sinds 1679 ambachtsheer van Kleverskerke, in 1685 en 1694 enkele stukken land en een boerderij kocht ten westen van de kerk van Kleverskerke. In 1687 verzocht hij om toestemming om een deel van een openbare weg bij het dorp met een slagboom af te sluiten, xe2x80x9cten eijnde de plantagie bij sijn Ed. daar gemaakt niet mogte worden verhinderdxe2x80x9d. Dit duidt erop dat hij toen al bezig was met de aanleg van een tuin. De oudste delen van de tuin die we op de kaart uit 1776 zien, dateren waarschijnlijk uit deze periode.

De luchtfoto op Google doet vermoeden dat er niets is overgebleven van de buitenplaats. Dit is echter niet waar: het woonhuis bestaat nog gedeeltelijk. Het is waarschijnlijk ooit groter geweest; een advertentie uit 1782 waarin sloopmateriaal van een groot huis bij Kleverskerke wordt aangeboden, biedt een aanknopingspunt voor een reconstructie. Deze doet vermoeden dat het er ooit  net zo uitgezien moet hebben als dat op de buitenplaats Duinbeek bij Oostkapelle, een paar kilometer verderop. Dit huis dateert uit dezelfde periode. Ook andere buitenplaatsen op Walcheren uit het begin van de achttiende eeuw hadden een dergelijke opzet met voor- en achterhuis, met of zonder verdieping.
De huisjes tegenover dit voormalige herenhuis hoorden eveneens bij de buitenplaats. In de voorgevel ervan zit een steen die herinnert aan de heer Van den Brande en die het jaartal 1705 draagt. In een akte uit 1780 worden ze genoemd als onderdeel van het complex van buitenplaats en bijgebouwen. Behalve deze vijf maakten nog drie andere huisjes en een school deel uit van de bezittingen van de ambachtsheer.

De buitenplaats is vanaf haar stichting eigendom geweest van de opeenvolgende ambachtsheren van Kleverskerke. De innige band tussen buitenplaats en heerlijkheid blijkt er wel uit dat de arbeidershuisjes, de schoutswoning en de school allemaal op het terrein van de ambachtsheerlijke buitenplaats stonden. Ook waren de twee straten van het dorp architectonisch met de tuinaanleg verweven.
Na de dood van ambachtsheer Johannis Adrianus Wilhelmius, heer van Brakel en Kleverskerke, in 1780 werd de band tussen heerlijkheid en buitenplaats echter verbroken. De eerstgenoemde ging naar een neef, de buitenplaats kwam in andere handen en de nieuwe eigenaars deden het complex al gauw van de hand. De koper was een rijke boer uit het dorp, Aarnout Arendse. Deze liet het herenhuis gedeeltelijk slopen en de buitenplaats ontmantelen.
Latere ambachtsheren van Kleverskerke bleven zich wel verbonden voelen met hun heerlijkheid, wat ook blijkt uit de familiewapens op de herenbank in de kerk. Maar een buitenverblijf in hun heerlijkheid hadden ze na 1780 niet meer.

De buitenplaats te Kleverskerke was meer dan alleen een verblijf op het platteland waar de eigenaar in de zomermanden kon vertoeven. De geschiedenis ervan laat iets zien van de band die een ambachtsheer met zijn heerlijkheid kon hebben en hoe die tot uiting kwam in de vormgeving van de buitenplaats en zijn directe omgeving. Daarin zit ook de cultuurhistorische waarde van de nog bestaande overblijfselen van deze buitenplaats: ze tonen iets over de relatie tussen stad en platteland in de zeventiende en achttiende eeuw.

Dit naar aanleiding van de internetbronnen op de bovengenoemde weblog. De combinatie met archiefgegevens levert een boeiend stukje lokale geschiedenis op.
Martin van den Broeke

Klik hier voor een pdf document met een uitgebreidere versie en afbeeldingsmateriaal.

Restauratie van Clingendael’s Dutch Garden of Oud-hollandse tuin (3)

Onderstaande tekst werd geschreven en bij de webmaster ingeleverd vóór de zeer gewaardeerde reacties van Eline Bos Waaldijk en Vanessa Bezemer Sellers n.a.v. de 1ste weblog in deze Clingendael-serie.

Wat houdt de term ‘Dutch garden’ nu eigenlijk in en wat verstond Freule Daisy hieronder?
De bekende auteur Brent Elliott beschreef de term ‘dutch’ in zijn boek Victorian gardens (1986, p. 221 e.v.) als volgt: ‘The leading character of the Dutch style is rectangular formality, and what may sometimes be termed clumsy artifice, such as trees cut out in the form of statues, though they require a label to inform the observer what they mean to represent’.

Een Dutch garden wordt dus volgens hem gekenmerkt door een rechthoekige indeling en vormsnoei. Hoe komt men aan deze karakteristiek? Het schijnt dat de Engelsen (nog steeds) geloven dat deze tuinstijlkenmerken typisch ‘dutch’ zijn en door Willem en Mary in Engeland zijn geïmporteerd. Wanneer de benaming precies is ontstaan is mij onbekend, maar eerder in de tweede helft van de 19de eeuw (in de tijd van de opkomst van interesse voor geschiedenis) dan in de late 17de eeuw.
In Engeland kende men in ieder geval het verschijnsel aan het eind van de 19de eeuw als een variant van Victorian gardens. De Engelse tuinarchitect Thomas Mawson heeft het in dit verband over ‘dull monotony of the chess-board garden, or the extravagant topiary work which under Dutch influence made so many of our old English gardens ridiculous.  …’ (The art and craft of garden making. London, 1901). Positief waren dus lang niet alle Engelsen over dit verschijnsel.

In Nederland ken ik twee (wie heeft meer suggesties?) (deel)tuinen die rond de eeuwwisseling onder Engelse invloed zijn ontstaan, namelijk de ‘Dutch garden’ op Clingendael, ontworpen door Freule Daisy even vóór de Eerste Wereldoorlog (zij had veel Engelse contacten); en de uitgestrekte rechthoekige rozentuin bij het Vredespaleis, ontworpen door Thomas Mawson uit dezelfde tijd.


Dutch gardens in England: 1. Clandon House; 2. Lyme Park; 3. Wimpole Hall

Als we op Wikipedia kijken, vinden we onder ‘Dutch garden’: ‘England, Dutch Garden was the description given to a particular type of rectangular garden space, often enclosed within hedges or walls, even if part of a larger garden or parkland. This space would be laid out in a highly cultivated and geometrical, often symmetrical, fashion, shaped by dense plantings of highly coloured flowers, and edged with box or other dense and clipped shrubs, or low walls (sometimes in geometrical patterns), and sometimes, also, with areas of artificial water, with fountains and water butts, which were also laid out in symmetrical arrangements. The flower beds and areas of water would be intersected by geometrical path patterns, to make it possible to walk around the garden without damaging any of its features’ The placement of flowers and shrubs in the Dutch garden in Holland, however, may be non-linear and informal, though still efficiently making use of space and light’.

Ik mis hierbij de constatering dat de tuinen meestal verdiept liggen en dat ze het mooist te beleven zijn vanaf een hoger gelegen terras, zoals op Clingendael. Wat volgens de definities hierboven mist op Clingendael, maar vroeger wel de tuin sierde (zie vorige weblog oude foto), is enige vormsnoei-versiering. Geknipte taxus-bomen herplanten op hun historische plaatsen zou een goed idee zijn. Wat de soort bloemplanten betreft, zou men van de foto’s kunnen afleiden dat een kleurrijke (bijna felgekleurde) beplanting (met uiteraard tulpen en bolgewassen in het voorjaar) op zijn plaats is in de Dutch garden. Het boek Decoratieve Tuinbeplanting van A. J. van Laren uit 1913 kan natuurlijke prachtig als gids dienen om meer variatie in de beplanting aan te brengen. CO.

Restauratie van Clingendael’s Dutch Garden of Oud-hollandse tuin (2)


Clingendael: Oud-hollandse tuin omstreeks 1918 (?)  Bron: Haags Gemeentearchief

In de tweede helft van de 19de eeuw bestond er in Nederland (ook in Engeland en andere landen om ons heen) een grote belangstelling voor vaderlandse geschiedenis. Dit verschijnsel uitte zich onder meer in kunst en (tuin)architectuur. Cornelis Springer (de vader van Leonard) schilderde talloze op de 17de eeuw geïnspireerde stadsgezichten en Leonard Springer schreef in 1889 in het tijdschrift Eigen Haard: ‘De oud-hollandsche tuinkunst : proeve eener bijdrage tot hare geschiedenis’. Ook nam Springer in 1908 de pen op in het tijdschrift Buiten, in een aantal artikelen met het kopje ‘Dutch gardens’. Het ging in deze serie over de stijlvorm van Nederlandse historische tuinen uit de renaissance en barok. Jhr C.H.C.A. van Sypesteyn schreef twee jaar later zijn bekende boek: Oud – Nederlandsche tuinkunst : geschiedkundig overzicht van de Nederlandsche tuinarchitectuur van de 15de tot de 19de eeuw (1910). In Buiten beweerde Springer dat het type tuin dat de Engelsen ‘Dutch garden’ noemden, niet bestond; en onder oud-hollandse of oud-Nederlandse tuinen verstonden Springer en Van Sypesteijn de Nederlandse geometrische tuinen uit de 16de, 17de en 18de eeuw. Beide heren lieten zich in hun werk graag hierdoor inspireren, Springer in zijn vele parterre-ontwerpen voor buitenplaatsen en Van Sypesteijn bij de aanleg van de tuinen rond zijn ‘middeleeuws’ slot.

Tegenwoordig denken wij als tuinhistorici bij het woord ‘oud-hollands’ direct aan laat-19de eeuwse / vroeg 20ste eeuwse historiserende tuinarchitectuur, geïnspireerd op historische tuinstijlen, analoog aan het begrip oud-hollandse bouwkunst. De tuinarchitect uit die tijd kopieerde geen historische tuinen, maar hij liet zich door de historie leiden. Denk daarbij aan de tuinen bij het Rijksmuseum, Kasteel De Haar en de Menkemaborg.

In het licht van onze tijd is de te restaureren formele tuin van Clingendael dus een oud-hollandse tuin (in dit geval qua vorm geïnspireerd op een parterre uit de Renaissance). Tuinvormen van Vredeman de Vries en Jan van der Groen komen al gauw op ons netvlies. Over de toegepaste plantensoorten werd in dit verband niet nagedacht. Men werkte eenvoudigweg met planten die door de kwekerijen werden aangeboden en niet met historische planten die bijvoorbeeld omstreeks 1600 in de mode waren.
Wat houdt de term ‘Dutch garden’ nu in en wat verstond Freule Daisy hieronder? Zie volgende weblog. CO.

Cascade najaarexcursie 2008


Einde bloementuin, Prins Hendriksoord (Den Dolder), Dirk F. Tersteeg (1909-10)

Gisteren vond de Cascade najaarsexcursie 2008 plaats. Als altijd ook deze keer opnieuw geweldig. De lokaties met hun tuin en/of park, Prins Hendriksoord (Den Dolder), Schoonoord (Zeist) en Blikkenburg (Zeist), de gastdames en -heren, de begeleiding en inleidende praatjes, de verzorging van de inwendige mens! Iedere keer weet de excursiecommissie weer een fantastische dag te organiseren. En deze keer was er ook nog een verrassing, een ‘kado-tje’. Ook nog even bij Vijverhof, de buurman van Prins Hendriksoord mogen kijken.

Vijverhof is een afsplitsing (1924 of 1926) van Prins Hendriksoord en het is in Vijverhof waar de toenmalige bloementuin door Dirk F. Tersteeg aangelegd (in 1909-10), is gelegen. Als je het artikel met foto’s uit het weekblad Buiten jrg 1910 kent, dan hoop je maar dat je een kijkje mag nemen. Als je weet van de afsplitsing dan wordt die hoop wel dunnetje. En dan mag je toch gaan kijken, kom je om het huis heen en sta je overdonderd en bewonderend voor de tuin van Tersteeg! Tuurlijk is er een en ander veranderd, we zijn 100 jaar verder! En wat te denken van de kosten die een dergelijke tuin met zich meebracht en brengt; dus versobering was gewoon een must. Maar naast bewondering is er ook vrees. Hoelang staat dit geheel nog? Alles is nu nog aanwezig, maar mossen, opschot, rot en ‘de tijd’ zorgen voor een gestage aftakeling…

Zoals de deelnemers beloofd, heb ik de foto’s en het artikel gescand, ‘Een belangrijk werk van tuinkunst’ uit het weekblad Buiten, jaargang 1910. Het artikel brengt niet alleen een beeld van de bloementuin, maar is ook een mooie weergave van de ‘strijd’ tussen de aanhangers van de ‘Engelschen-Tuinstijl’ en aanhangers van ‘meer zeitgemässe(!) beginselen van rechtlijnigheid en geometrische verdeeling’.
Kijk voor de losse foto’s op de webpage Foto’s bekijken van Cascade, en klik hier voor de pagina’s uit Buiten 1910; blz 520, 521, 522, 523 en 524.

Meer over Dirk F. Tersteeg en zijn werken in Nederlandse Tuinarchitectuur tussen 1850 en 1940 van Bonica Zijlstra (1986), blz 185-206; download via webpage Texts on Dutch garden and landscape architecture online van Wageningen UR Speciale Collecties (part 1; onderaan).  JH

NB. En wat wel aardig is in verband met de lopende weblogserie van Carla over oud-hollandse tuin, in het toenmalige weekblad Onze Tuinen staat ook deze bloementuin aangeduid als oud-Hollandse tuin! Net als in het bestemmingsplan van Zeist (2008).

Restauratie van Clingendael’s Dutch Garden of Oud-hollandse tuin (1)

De laatste 2 foto’s in de foto-reportage over de restauratie van Clingendael betreffen de oud-hollandse tuin en de daarbij gelegen terrastrappen. De restauratie van beide heeft nu een aanvang genomen en de begeleidingsgroep Clingendael is serieus met de voorbereidingen bezig. O.a. stond de afgelopen maand een oriëntatie-bezoek aan het Loo op het programma, ter nadere bestudering van de technische aspecten van formele tuinen.


Deeltuin Clingendael 2007. Tuin ontworpen door freule Daisy en terrastrappen ontworpen door L.A.Springer.

Het gaat dus bij deze restauratie om het herstel van de terrastrappen èn de tuin, de eerste ontworpen door tuinarchitect Leonard Springer; de tweede door Marguerite M. baronesse van Brienen, ook wel freule Daisy genoemd. Zij had het vruchtgebruik over Clingendael vanaf 1903. De Duitse tuinarchitect C. E. A. Petzold maakte in 1888 een ambitieus reorganisatieplan voor Clingendael, naast een ontwerp voor een rozentuin. Aan de uitvoering van beide is hij nooit toegekomen omdat het werken in Nederland hem vanwege zijn hoge leeftijd te zwaar werd. Hij verzocht toen Springer om zijn plannen uit te voeren. Volgens Springer’s eigen zeggen heeft hij dit grotendeels gedaan (zie: Oude Nederlandsche tuinen, Haarlem, ca. 1937, p. 38). Maar de rozentuin is nooit gerealiseerd. Waarschijnlijk had Petzold de rozentuin ontworpen voor dezelfde plek als waar later de tegenwoordige oud-hollandse tuin is gekomen en ontwierp Springer toen hij de uitvoering had overgenomen, de terrastrappen ten behoeve van een optimaal uitzicht op de rozentuin. Helaas werden de werkzaamheden vanwege een ruzie tussen de opdrachtgever en zijn rentmeester stop gezet; de terrastrappen waren waarschijnlijk toen al gerealiseerd. Deze zijn nu hard aan restauratie toe, zie bijgevoegde foto’s.

De tuin werd door Freule Daisy ‘Dutch garden’ genoemd. Springer beweerde dat de “Dutch garden” als type of stijl niet bestond (zie Restauratie Clingendael’s Dutch garden… (2)), maar in Engeland was en is nog steeds de Dutch garden een onderscheiden variant in de Victoriaanse tuinkunst. In de volgende weblogs probeer ik (hopelijk samen met de lezers via de knop ‘Reactie’ er achter te komen wat het verschil is tussen een ‘Dutch garden’ in Engeland en een oud-hollandse tuin in Nederland. CO.

Linden-lanen van Schloss Bothmer (Mecklenburg-Vorpommern, Duitsland)


Een van de zeven lanen van Schloss Bothmer (Mecklenburg-Vorpommern, Duitsland) 

Wie heeft informatie over dit mooie en interessante paleis Schloss Bothmer in Mecklenburg-Vorpommern in Duitsland? In het bijzonder over de verschillende typen linden-lanen?

Schloss Bothmer werd gebouwd tussen 1726-32 door de architect J. F. Künnecke. Opdrachtgever was Hans Caspar von Bothmer (1656-1732), die als diplomaat in dienst van de keurvorsten van Hannover stond. Zo was hij tussen 1700 en 1710 werkzaam aan het hof in Den Haag en daarna in London, waar hij 1732 stierf. Hoewel het paleis ver van Nederland staat werd het naar historische Nederlandse en Engelse voorbeelden uit de 17e en 18e eeuw aangelegd. Dat is een bijzonderheid in deze streek.

Sinds een paar jaren ben ik nu bezig met een project betreffende het historische park in de buurt van de Oostzeekust. De oorspronkelijke beplanting van het park bestaat overwegend uit linden-lanen, ca. 500 bomen. Proefexemplaren van de bomen konden in het Nationaal Lindearboretum te Winterswijk gedetermineerd werden as Tilia x europaea xe2x80x99Koningslindexe2x80x99. Waarschijnlijk werden de linden voor paleis Bothmer toentertijd door Nederlandse kwekers geleverd, zoals dit b.v.ook voor kastelen en landhuizen in Engeland gewoon was.


Winterbeeld van dezelfde linden-laan.

Omdat nu een concept zal worden ontwikkeld tot behoud van het paleis en de park, heb ik vragen over de geschiedenis van linden in Nederland in de 17e en 18e eeuw en over hun vormgevend gebruik. In het verleden werden deze linden in Bothmer op verschillende manier gesnoeid. Wie heeft hier kennis over? Het is zeker dat de opvallenden vergroeiingen aan de stam in ongeveer 2,0 tot 2,5 m hoogte niet een gevolg van veredeling op een hoog veredelingsplaats zijn. De bomen staan in de rij op een afstand van ongeveer 7 m, en de ruimte tussen de rijen is ook ongeveer 7 m. De bomen parallel met de omlopende gracht zijn tot ongeveer 29 m hoog. Ze vormen nu een afgesloten binnenruimte, maar dat kan vroeger ook anders zijn geweest. Voor vragen over het onderhoud in de toekomst zijn ook historische snoei-technieken interessant.
Zijn er nog dergelijke voorbeelden in Nederland die kunnen bezichtigd worden?
Ik zou me over ieder reactie verheugen.

Geert Grigoleit, landschapsarchitect, Ahaus/D.


Detail met de vergroeingen op de stam op ongeveer 2,0 tot 2,5 m hoogte

Hofhoveniers en plantagemeesters in de 17de eeuw

In 2006 was er in Wijk bij Duurstede de tentoonstelling Wijkse tuinkunstenaars aan het Hollandse en Pruisische hof in de zeventiende eeuw (zie weblog 1 mei 2006). Het was een kleine tentoonstelling over tuinkunst in de zeventiende eeuw en de plaats die de familie Van Langelaer innam; Simon, Reyer en Anthony van Langelaer. Zoals Carla toen in een reactie opmerkte, het werk Verzameling, van afbeeldingen van bloem en grasperken, doolhoven, tuinhuizen, lustprieelen, latwerken, boomen, bloemen en planten van A. van Langelaar en M.C. van Langelaar valt in Wageningen bij Speciale Collecties in te zien.

Recent emailde mw. J.J.C. Langeraar mij over de start van haar blog; Hofhoveniers en plantagemeesters in de 17de eeuw. Nu de blog al een aantal berichten omvat is het hoog tijd deze melding door te geven. Bij deze…

Hofwijck Mastboom mannetje/vrouwtjes


Hofwijck, F. de Moucheron (ca. 1675)

Kort na mijn vakantieperiode nam ik kennis van de recente discussie op de Cascade weblog over de Hofwijck Mastboom mannetje/vrouwtjes.

Als hortulanus van de Hofwijck tuin ben ik betrokken geweest bij de restauratie/reconstructie van de tuin in 2004. Momenteel bereid ik, samen met Kees van der Leer, een publicatie voor over de historie en ontwikkeling van de tuin van Huygens, zijn vriendenkring en  tijdgenoten en de restauratie van zijn Hofwijck tuin. In deze publicatie zal het onderwerp Mastboom man/vrouw aan de orde komen.

Met het oog op de Cascade weblog discussie volgt hieronder alvast een samenvatting.

Tijdens mijn biohistorische research werd duidelijk dat van de vele door Huygens beschreven bomen en planten, vooral de mannetjes- en vrouwtjes Mastbomen moeilijk van een hedendaagse geslachts- en soortnaam kunnen worden voorzien. De hoveniershandboeken uit de tijd van Huygens geven weinig informatie over dit soort  naamgeving.De werken van Dodoens en Blankaart bieden deze informatie wel.

– In het Cruijde-boeck van Rembertus Doedoens uit 1554 wordt in de 4e editie van 1644 de Dennenboom beschreven. Doedoens beschrijft twee Dennenbomen, de rode- en de witte Dennenboom.
De rode Dennenboom is volgens Dodoens de ‘Peuce’ ofwel ‘Picea’, de Pekboom. Deze ‘Peuce’ wordt tegenwoordig de Fijnspar ofwel ‘Picea abies’ genoemd.
Daarnaast is er volgens Dodoens ook de witte Dennenboom, de ‘Elate’ ofwel Mastboom. Deze ‘Elate’ wordt  tegenwoordig de Zilverspar, ‘Abies alba’ genoemd.

– In Den Nederlandschen Herbarius van Stephaan Blankaart uit 1698 wordt beschreven dat de witte Dennenboom ofwel de Mastboom zowel een ‘mannetjen’ als ‘wijfjen’ kan zijn.
Als eerste beschrijft hij de Abies of het Mastboom’mannetjen’. Deze heeft opstaande kegels. Deze ‘Abies’  wordt  tegenwoordig de Zilverspar, ‘Abies alba’ genoemd.
En als tweede beschrijft hij het Mastboom’wijfken’. Deze draagt hangende kegels. Dit ‘Mastboomwijfken’ is, schrijft Blankaart, de boom die in het Mastbos bij Breda gekweekt werd. Deze ‘Mastboom’ wordt tegenwoordig de grove Den, de ‘Pinus sylvestris’, genoemd.

– Volgens de archieven over het Mastbos bij Breda zijn daar vanaf 1515, vanuit zaad afkomstig uit Neurenberg, plantages bestaande uit grove Den, de ‘Pinus sylvestris’ aangelegd.

Wanneer  men de bovenstaande bronnen, Dodoens, Blankaart en de archieven over het Mastbos samenvoegt, wordt duidelijk  tot welk geslacht en soort de boomsoort behoort die Huygens de naam ‘mannetje’ geeft.  Het is de Zilverspar, de ‘Abies alba’ die hij in 1641 heeft geplant op zijn voorplein, op de eilanden en  langs de boomgaard. Zijn wijfjes-Mastbomen, de ‘Pinus sylvestris’, vonden hun plek in de voormalige overtuin.

Henk Boers