Over de mate van detaillering bij kadastrale minuutplannen


Windesheim, uitsnede kadastraal minuutplan (1822).

De aangeboden veldplan met Vollenhoven (zie hier) bracht Els vd L en mij tijdens de MZN borrel op minuutplannen en het verschil in detaillering die ze kennen. Ik wist dat na aanvankelijke eerdere pogingen de kartering t.b.v het kadaster in 1811/1812 serieus begon en zeer langzaam vorderde. Zo langzaam dat na 1825 versneld werd gekarteerd en dat een minder gedetailleerde opname een van de ‘versnellingen’ was. Het ging en gaat tenslotte om perceelgrenzen qua eigendom en gebruik, en om opstanden, en niet om bijvoorbeeld ook nog eens alle paden. Toch nog even en ander er bij gezocht.

In 1825 kreeg het kadaster, naast de functie van hulpmiddel bij de heffing van grondbelasting, tevens de functie van registratie van onroerend goed. Er kwamen een aantal wijzigingen in de werkwijze bij meting en schatting, met als voornaamste doel versnelling van het werk. Alle topografische details die niet samenvielen met juridische scheidingen konden/moesten achterwege worden gelaten.

Maar als je een serie minuutplannen verspreid over Nederland naloopt valt op dat er genoeg zijn van voor 1825 die geen detaillering, lees paden, in tuin en park kennen. En dat er na 1825 nog wel minuutplannen zijn gemaakt met die detaillering in tuin en park. Dus alles over één kam met het jaar 1825 gaat niet op.

Dan de Methodique verzameling der wetten, decreten, reglementen, instructien en decisiën, betrekkelijk het cadaster van het Fransche rijk uit 1812 er op naslaan.

Eerst even een perceel. Dit is ‘een gedeelte gronds … bevattende eene zelfde soort van bebouwing, en behoorende aan eenzelfden eigenaar’. Bebouwing moet je ook lezen als grondgebruik, niet alleen als gebouw (met erf). Wordt een veld met eenzelfde gebruik en eigenaar in tweeën gedeeld door bv een weg, rivier, beek dan maakt dat twee percelen. Mocht er sprake zijn van verdeling door voetpad, greppel of kade dan blijft het één perceel.

En tweetal artikelen:
‘Parken en plaisier-tuinen.
145. De landmeter is niet verpligt op te nemen en op zijn plan af te beelden de kleine tot vermaak dienende stukjes grond; van perken of plaisiertuinen, die met muren, schuttingen, heggen of sloten afgefloten zijn. Men verstaat onder zoodanige kleine gronde bloemperken, grasparterres, zooden, gezande lanen, sloten, boschjes, grotwerk, riviertjes, bruggen en andere voorwerpen van sieraad; maar men moet die woon- of landgebouwen onderscheiden, indien die daarbij gevonden worden. Dezelfde onderscheiding moet insgelijks plaats hebben ten aanzien van voorwerpen van landbouw, die daar in besloten zijn; bij voorbeeld, een bosch hakhout of plantsoen, een stuk bouwland, eene weide enz.;in dat geval moet elk van deze soort van bebouwing een perceel maken.

Bijzondere wegen
228. De wegen, die door particulieren aangelegd zijn, om naar hunne woningen of in het inwendige hunner landgoederen te geleiden, en niet van een algemeen nut zijn, de noodzakelijke overloopen, en de aan verandering onderhevige paden, welke een integrerend gedeelte der eigendommen uitmaken, worden door twee gestippelde en nabij elkander geplaatste lijnen uitgeduid; zij kunnen bij raming worden afgebeeld.’

Dus de mate van detaillering die wij graag zouden zien is volgens artikel 145 niet verplicht. De kartering van bv rond kasteel Rozendaal laat wel een hoge mate van detaillering, zeker wat gebouwtjes en wateren betreft, zien, zie hier. En die ‘bijzondere wegen’ zie je dus terug bij bv Windesheim, zie hierboven of hier.

Als je dan weet dat de landmeter per perceel werd betaald, dan weet je het wel. Bij de klerk die per regel werd betaald kreeg je langgerekt geschreven woorden met veel tussenruimte en dus veel regels, bij de landmeter kreeg je een voor het kadaster ongewenst groot aantal percelen en navolgend tijdbeslag voor bv berekenen van heffingen. Daarmee komen we op een circulaire uit 1827, uit Verzameling van algemeene instructien en circulaires van het hoofdbestuur van de registratie, het kadaster en de loterijen, beginnende met den jare 1818.

Circulaire no. 43 zegt:
‘Men heeft ontdekt dat de landmeters, in sommige streken, de bepalingen der artikelen 128 en volgende tot 148 van de methodieke verzameling, over hetgeen een perceel moet uitmaken, uit het oog hebben verloren, zoo zeer zelfs, dat bij voorbeeld eene pachthoeve, wegens woning, schuur, stal en bakoeven vier nummers had bekomen, hoe wel alles op een en hetzelfde erf was gebouwd : dat kleine poelen beneden twee roeden groot en tot drinkplaatsen in de weiden dienende, ja zelfs heggen die de eigendommen omringen op de plans bijzonder aangeduid waren. Dergelijke nutteloze splitsingen, die het schrijfwerk vermenigvuldigen, de kosten vermeerderen, en ten gevolge hebben dat de eigenaars, bij de herkenning der lijsten, in de war kunnen geraken, moeten vermeden worden ; de ingenieurs-verificateurs zijn verpligt in dat geval de landmeters de bestaande voorschriften onder het oog te brengen en, desnoods, de verwerping der plans, waarin strijdig daarmede: mogt zijn, voor te dragen.
Of te wel door eenvoud versnellen en bezuinigen.’

En nog even dit. De Methodique verzameling stamt uit 1812 en is een vertaling van het Franse werk van het Franse kadaster. Dat betekend dat je bijvoorbeeld ook in de NL versie een instructie tegenkomt die betrekking heeft op ijsvelden (gletsers) 🙂
Jan Holwerda


Vollenhoven op kadastraal minuutplan (1824)