
Gezicht op paleis Soestdijk (1815-1828), Cornelis de Kruyff (Bron: Rijksmuseum Amsterdam)
Koning Willem I liet blijkbaar onverwacht weten dat hij in mei 1818 het in 1815 geschonken Jagtslot Soestdijk wilde betrekken. Het corp-de-logis werd snel in bewoonbare staat gebracht en meer tijdelijke maatregelen waren blijkbaar nodig. Zo schreef de krant: ‘De stoep, welke provisioneel van hout gemaakt is, was met een tapijt belegd, en benevens het balcon met oranje-, laurier en olijf-boomen en eenige honderden bloeijende gewassen versierd. De vleugel waarvan de fundamenten van de eene zijde nog maar gelegd zijn, is door de zorg van den heer architect Zocher door eene menigte van dennen-boomen bedekt, even zeer als het groote waterwerk door denzelven in het park voltooid is, hetgeen alles een aangenaam gezigt op leverde.
Na de meerdere hoogdravende toespraken ‘deden HH. KK. HH. eene wandeling door het park, alwaar in den grooten vijver eene sloep met vijf roeijers in matrozen kostuum en met oranje sjerpen heen en weder roeiden.’
‘Na het diner reden HH. KK. HH. in een open caleche naar Baarn, om de huizen van Peking, Canton en de Eult, mede te hezigtigen. Des avonds had er eene algemeene illuminatie plaat. Bij den ingang van de Konings Laan regt over het kasteel zag men de decoratien van de Willems Orde en van den Nederlandsche Leeuw vereenigd. … Terwijl op de Soesterbrug een vreugde vuur van piktonnen gebrand werd.’
Jan Holwerda















‘Buitenplaatsen bij de Rotte’ is na de ‘Kralingse Buitenplaatsen’ het tweede deel over de buitens in het huidige Rotterdam. Wederom opent zich voor ons een door de lezer nooit gedacht schouwspel. Afwisselend van kastelen uit de diepe middeleeuwen tot buitenplaatsen nog rond 1900 gebouwd. Vanaf waar de Rotte bij Terbregge Rotterdam binnenkomt tot aan de stadspoorten, de Hofpoort en de Delftse Poort, worden we meegenomen langs al het schoons dat hier geweest is, en helaas ook vrijwel allemaal weer verdwenen. De drie kastelen die hier lagen hadden een duidelijke beschermingsfunctie, naast een woonfunctie voor de families die ze bezaten. De buitenplaatsen waren een zomerse vlucht uit de vieze steden van vroeger, weggelegd voor de rijke bewoners. Behalve de verhalen over deze bezitters komen we hun pachters, hun arbeiders en bedienden tegen. De politieke gebeurtenissen van de zestiende tot de twintigste eeuw passeren de revue, en de kleine verhalen van ‘human interest’ vermaken ons. De auteur presenteert een spannende hypothese over het aanzien van het huis Lommerrijk en bewijst definitief dat huis Crooswijk in de achttiende eeuw nog een keer herbouwd is.
De wijk De Kwakkenberg is een bijzonder deel van de stad Nijmegen. Het is de meest bosrijke wijk en de meeste huizen en de erbij gelegen tuinen zijn erg groot. Bovendien is de gemiddelde welstand in deze wijk hoog. Maar De Kwakkenberg heeft ook een heel bijzondere geschiedenis. Omstreeks 1900 kwam de heuvelachtige, bosrijke zuidrand van Nijmegen als woonplaats in trek bij welgestelde gepensioneerden uit het westen van ons land en uit de koloniën. Eén man, de voormalige groothandelaar in steenkolen Joachimus van Houweninge, kocht tussen 1900 en 1936 aan de zuidoostrand van Nijmegen grote stukken bos en heide die hij vervolgens in ruime bouwkavels verkocht. Hierop verrezen luxueuze villa’s. Van Houweninge gaf een aantal straten de namen van zijn naaste familieleden. Met recht mag hij daarom de grondlegger van de Kwakkenberg worden genoemd. In dit boek wordt eerst een overzicht gegeven van de geschiedenis van de Kwakkenberg tot omstreeks 1900. Daarna wordt ruim aandacht besteed aan Joachimus van Houweninge (1859-1936): zijn herkomst, zijn gezin met vrouw en drie dochters en zijn leven in Nijmegen. Hij behoorde hier tot de bovenlaag van welgestelde protestanten en hij had een belangrijke positie in de vrijmetselaarsbeweging. In het laatste deel van dit boek wordt van tien villa’s de architectuur van het huis en van enkele tuinen beschreven en wordt het een en ander verteld over de vaak bijzondere levens van de stichters en eerste bewoners.